Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 11:7-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. Het man nu leek op korianderzaad en het zag er uit als balsemhars;

8. het volk verspreidde zich om het te verzamelen en maalde het in handmolens of stampte het in vijzels en kookte het in potten en bereidde het tot koeken; en de smaak ervan was als van oliegebak;

9. telkens wanneer des nachts de dauw op de legerplaats neerdaalde, daalde ook het man daarop neder.

10. Toen Mozes het volk, geslacht aan geslacht, hoorde wenen, ieder aan de ingang van zijn tent, ontbrandde de toorn des Heren hevig, en het was kwaad in de ogen van Mozes,

11. en Mozes zeide tot de Here: Waarom hebt Gij uw knecht slecht behandeld en waarom heb ik geen genade gevonden in uw ogen, dat Gij de last van dit gehele volk op mij legt?

12. Heb ik dit gehele volk ontvangen of heb ik het gebaard, dat Gij tot mij zoudt kunnen zeggen: Draag het in uw schoot, zoals een voedstervader een zuigeling draagt, naar het land dat Gij aan zijn vaderen onder ede beloofd hebt?

13. Vanwaar zou ik het vlees halen om aan dit gehele volk te geven? want zij jammeren tegen mij: Geef ons vlees te eten!

Lees verder hoofdstuk Numeri 11