Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 11:13-30 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. Vanwaar zou ik het vlees halen om aan dit gehele volk te geven? want zij jammeren tegen mij: Geef ons vlees te eten!

14. Ik alleen kan de zorg voor dit gehele volk niet dragen: dat is mij te zwaar.

15. Wilt Gij zó met mij handelen, dood mij dan liever, indien ik genade heb gevonden in uw ogen, opdat ik mijn ongeluk niet behoef aan te zien.

16. Toen zeide de Here tot Mozes: Vergader Mij uit de oudsten van Israël zeventig mannen, van wie gij weet, dat zij oudsten en opzieners van het volk zijn, en breng hen naar de tent der samenkomst, opdat zij zich daar bij u opstellen.

17. Dan zal Ik nederdalen en daar met u spreken en een deel van de Geest die op u is, nemen en op hen leggen, opdat zij met u de last van het volk dragen, en gij die niet alleen behoeft te dragen.

18. Maar tot het volk zult gij zeggen: Heiligt u tegen morgen, dan zult gij vlees eten; gij hebt immers ten aanhoren des Heren gejammerd: Wie zal ons vlees te eten geven? wij hadden het zo goed in Egypte. – De Here zal u vlees geven en gij zult eten.

19. Gij zult het niet één dag eten en geen twee dagen, geen vijf dagen, geen tien dagen en geen twintig dagen,

20. maar een volle maand lang, totdat het uw neus uitkomt en gij ervan walgt – omdat gij de Here hebt veracht, die in uw midden is en aldus voor zijn aangezicht hebt gejammerd: Waarom toch zijn wij uit Egypte getrokken?

21. Doch Mozes zeide: Zeshonderdduizend man te voet bedraagt dit volk, in welks midden ik ben, en Gij zegt: Vlees zal Ik hun geven, en een volle maand zullen zij het eten!

22. Kunnen er zoveel schapen en runderen voor hen geslacht worden, dat zij er genoeg aan hebben? Of kunnen alle vissen uit de zee voor hen gevangen worden, dat zij er genoeg aan hebben?

23. De Here echter zeide tot Mozes: Zou de hand des Heren te kort zijn? Nu zult gij zien, of mijn woord aan u geschieden zal of niet!

24. Toen Mozes naar buiten was gekomen, sprak hij de woorden des Heren tot het volk; daarop vergaderde hij zeventig mannen uit de oudsten van het volk en stelde hen rondom de tent.

25. Toen daalde de Here in de wolk neder en sprak tot hem, en Hij nam een deel van de Geest die op hem was, en legde dat op de zeventig mannen, op de oudsten; toen de Geest op hen rustte, profeteerden zij, doch daarna niet meer.

26. Twee mannen nu waren in de legerplaats achtergebleven; de een heette Eldad, en de ander Medad. Toen de Geest op hen rustte – zij behoorden tot de opgeschrevenen, maar waren niet naar de tent gegaan – profeteerden zij in de legerplaats.

27. Een jongeman snelde daarop heen en bracht Mozes bericht en zeide: Eldad en Medad zijn aan het profeteren in de legerplaats.

28. Jozua nu, de zoon van Nun, die van jongs af Mozes’ dienaar was geweest, antwoordde daarop en zeide: Mijn heer Mozes, belet het hun.

29. Doch Mozes zeide tot hem: Wilt gij voor mij ijveren? och, ware het gehele volk des Heren profeten, doordat de Here zijn Geest op hen gave!

30. Daarop trok Mozes zich in de legerplaats terug, vergezeld van de oudsten van Israël.

Lees verder hoofdstuk Numeri 11