Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 11:1-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Toen het volk aan het klagen was, was het kwaad in de oren des Heren; de Here hoorde het en zijn toorn ontstak, waarop het vuur des Heren onder hen ontbrandde en aan de rand van de legerplaats woedde.

2. Toen kermde het volk tot Mozes en Mozes bad tot de Here; daarop doofde het vuur.

3. Daarom gaf men aan die plaats de naam Tabera, omdat onder hen het vuur des Heren had gebrand.

4. Het samenraapsel nu, dat zich onder hen bevond, werd met gulzig begeren vervuld; ook de Israëlieten begonnen weer te jammeren en zeiden: Wie geeft ons vlees te eten?

5. Wij denken terug aan de vis, die wij in Egypte aten om niet, aan de komkommers en de meloenen, het look, de uien en het knoflook.

6. Maar nu drogen wij uit, er is in het geheel niets, wij krijgen alleen dit man te zien.

7. Het man nu leek op korianderzaad en het zag er uit als balsemhars;

8. het volk verspreidde zich om het te verzamelen en maalde het in handmolens of stampte het in vijzels en kookte het in potten en bereidde het tot koeken; en de smaak ervan was als van oliegebak;

9. telkens wanneer des nachts de dauw op de legerplaats neerdaalde, daalde ook het man daarop neder.

10. Toen Mozes het volk, geslacht aan geslacht, hoorde wenen, ieder aan de ingang van zijn tent, ontbrandde de toorn des Heren hevig, en het was kwaad in de ogen van Mozes,

11. en Mozes zeide tot de Here: Waarom hebt Gij uw knecht slecht behandeld en waarom heb ik geen genade gevonden in uw ogen, dat Gij de last van dit gehele volk op mij legt?

12. Heb ik dit gehele volk ontvangen of heb ik het gebaard, dat Gij tot mij zoudt kunnen zeggen: Draag het in uw schoot, zoals een voedstervader een zuigeling draagt, naar het land dat Gij aan zijn vaderen onder ede beloofd hebt?

13. Vanwaar zou ik het vlees halen om aan dit gehele volk te geven? want zij jammeren tegen mij: Geef ons vlees te eten!

14. Ik alleen kan de zorg voor dit gehele volk niet dragen: dat is mij te zwaar.

15. Wilt Gij zó met mij handelen, dood mij dan liever, indien ik genade heb gevonden in uw ogen, opdat ik mijn ongeluk niet behoef aan te zien.

16. Toen zeide de Here tot Mozes: Vergader Mij uit de oudsten van Israël zeventig mannen, van wie gij weet, dat zij oudsten en opzieners van het volk zijn, en breng hen naar de tent der samenkomst, opdat zij zich daar bij u opstellen.

17. Dan zal Ik nederdalen en daar met u spreken en een deel van de Geest die op u is, nemen en op hen leggen, opdat zij met u de last van het volk dragen, en gij die niet alleen behoeft te dragen.

18. Maar tot het volk zult gij zeggen: Heiligt u tegen morgen, dan zult gij vlees eten; gij hebt immers ten aanhoren des Heren gejammerd: Wie zal ons vlees te eten geven? wij hadden het zo goed in Egypte. – De Here zal u vlees geven en gij zult eten.

19. Gij zult het niet één dag eten en geen twee dagen, geen vijf dagen, geen tien dagen en geen twintig dagen,

Lees verder hoofdstuk Numeri 11