Oude Testament

Nieuwe Testament

Nehemia 9:34-38 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

34. Onze koningen, onze oversten, onze priesters en onze vaderen hebben uw wet niet onderhouden en geen acht geslagen op uw geboden en op de vermaningen die Gij tot hen hebt gericht.

35. Zij hebben, trots hun koninkrijk en trots de grote weldaden die Gij hun gegeven hadt, en trots het ruime en vette land dat Gij hun ter beschikking gesteld hadt, U niet gediend noch zich bekeerd van hun boze daden.

36. Zie, wij zijn heden slaven, en het land dat Gij aan onze vaderen gegeven hadt om de vrucht en het goede daarvan te genieten – zie, wij zijn daarin slaven;

37. het geeft zijn rijke opbrengst aan de koningen die Gij over ons gesteld hebt wegens onze zonden, en zij heersen over ons lichaam en over ons vee naar hun welgevallen; daarom zijn wij in grote benauwdheid.

38. Op grond van dit alles sluiten wij een vast verbond en stellen het op schrift, en onze oversten, onze Levieten, onze priesters zetten hun zegel eronder.

Lees verder hoofdstuk Nehemia 9