Oude Testament

Nieuwe Testament

Nehemia 9:1-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Op de vierentwintigste dag nu van deze maand kwamen de Israëlieten bijeen, vastende en in rouwgewaad en met aarde op het hoofd.

2. De nakomelingen van Israël scheidden zich af van alle vreemdelingen en zij stelden zich op en deden belijdenis van hun zonden en van de ongerechtigheden hunner vaderen.

3. Toen zij op hun plaats waren gaan staan, las men voor uit het boek der wet van de Here, hun God, een vierde deel van de dag; en een ander vierde deel deden zij belijdenis en bogen zich neer voor de Here, hun God.

4. Op de verhoging der Levieten stonden Jesua, Bani, Kadmiël, Sebanja, Bunni, Serebja, Bani en Kenani; zij riepen met luider stem tot de Here, hun God.

5. En de Levieten Jesua, Kadmiël, Bani, Chasabneja, Serebja, Hodia, Sebanja en Petachja zeiden: Staat op, prijst de Here, uw God, van eeuwigheid tot eeuwigheid; ja, men prijze uw heerlijke naam, die verheven is boven alle lof en prijs.

6. Gij toch zijt alleen de Here, Gij hebt de hemel, de hemel der hemelen en al zijn heer gemaakt, de aarde en al wat daarop is, de zeeën en al wat daarin is; ja, Gij geeft hun allen het leven, en het heer des hemels buigt zich voor U neder.

7. Gij toch zijt de Here, de God, die Abram verkoren, hem uit Ur der Chaldeeën geleid en hem de naam Abraham gegeven hebt.

8. Gij hebt zijn hart getrouw bevonden voor uw aangezicht en met hem een verbond gesloten, om het land van de Kanaänieten, de Hethieten, de Amorieten, de Perizzieten, de Jebusieten en de Girgasieten te geven aan zijn nageslacht. En Gij hebt uw woorden gestand gedaan, want Gij zijt rechtvaardig.

9. Ook hebt Gij de ellende van onze vaderen in Egypte gezien en hun geroep bij de Schelfzee gehoord;

10. Gij hebt tekenen en wonderen gedaan aan Farao, aan al zijn dienaren en aan al het volk van zijn land, want Gij wist, dat zij misdadig tegen hen handelden, en Gij hebt U een naam gemaakt zoals die heden is.

11. Gij hebt vóór hen de zee gespleten, zodat zij op het droge midden door de zee trokken, maar hun vervolgers hebt Gij in de diepte geworpen als een steen in geweldige wateren.

12. Met een wolkkolom hebt Gij hen des daags geleid en met een vuurkolom des nachts, om hun op de weg die zij gingen, licht te geven.

Lees verder hoofdstuk Nehemia 9