Oude Testament

Nieuwe Testament

Nehemia 7:9-29 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. de zonen van Sefatja: driehonderd tweeënzeventig;

10. de zonen van Arach: zeshonderd tweeënvijftig;

11. de zonen van Pachat-Moab, en wel de zonen van Jesua en Joab: tweeduizend achthonderd achttien;

12. de zonen van Elam: duizend tweehonderd vierenvijftig;

13. de zonen van Zattu: achthonderd vijfenveertig;

14. de zonen van Zakkai: zevenhonderd zestig;

15. de zonen van Binnuï: zeshonderd achtenveertig;

16. de zonen van Bebai: zeshonderd achtentwintig;

17. de zonen van Azgad: tweeduizend driehonderd tweeëntwintig;

18. de zonen van Adonikam: zeshonderd zevenenzestig;

19. de zonen van Bigwai: tweeduizend zevenenzestig;

20. de zonen van Adin: zeshonderd vijfenvijftig;

21. de zonen van Ater, en wel Chizkia: achtennegentig;

22. de zonen van Chasum: driehonderd achtentwintig;

23. de zonen van Besai: driehonderd vierentwintig;

24. de zonen van Charif: honderd en twaalf;

25. de zonen van Gibeon: vijfennegentig;

26. de mannen van Betlehem en Netofa: honderd achtentachtig;

27. de mannen van Anatot: honderd achtentwintig;

28. de mannen van Bet-Azmawet: tweeënveertig;

29. de mannen van Kirjat-Jearim, Kefira en Beërot: zevenhonderd drieënveertig;

Lees verder hoofdstuk Nehemia 7