37. de zonen van Lod, Chadid en Ono: zevenhonderd eenentwintig;
38. de zonen van Senaä: drieduizend negenhonderd dertig.
39. De priesters:de zonen van Jedaja, en wel het huis van Jesua: negenhonderd drieënzeventig;
40. de zonen van Immer: duizend tweeënvijftig;
41. de zonen van Paschur: duizend tweehonderd zevenenveertig;
42. de zonen van Charim: duizend zeventien.
43. De Levieten:de zonen van Jesua, en wel Kadmiël en de zonen van Hodewa: vierenzeventig.
44. De zangers:de zonen van Asaf: honderd achtenveertig.
45. De poortwachters:de zonen van Sallum, de zonen van Ater, de zonen van Talmon, de zonen van Akkub, de zonen van Chatita, de zonen van Sobai: honderd achtendertig.
46. De tempelhorigen:de zonen van Sicha, de zonen van Chasufa, de zonen van Tabbaot;
47. de zonen van Keros, de zonen van Sia, de zonen van Padon;
48. de zonen van Lebana, de zonen van Chagaba, de zonen van Salmai;
49. de zonen van Chanan, de zonen van Giddel, de zonen van Gachar;
50. de zonen van Reaja, de zonen van Resin, de zonen van Nekoda;
51. de zonen van Gazzam, de zonen van Uzza, de zonen van Paseach;