27. de mannen van Anatot: honderd achtentwintig;
28. de mannen van Bet-Azmawet: tweeënveertig;
29. de mannen van Kirjat-Jearim, Kefira en Beërot: zevenhonderd drieënveertig;
30. de mannen van Rama en Geba: zeshonderd eenentwintig;
31. de mannen van Mikmas: honderd tweeëntwintig;
32. de mannen van Betel en Ai: honderd drieëntwintig;
33. de mannen van het andere Nebo: tweeënvijftig;
34. de zonen van de andere Elam: duizend tweehonderd vierenvijftig;
35. de zonen van Charim: driehonderd twintig;
36. de zonen van Jericho: driehonderd vijfenveertig;
37. de zonen van Lod, Chadid en Ono: zevenhonderd eenentwintig;
38. de zonen van Senaä: drieduizend negenhonderd dertig.
39. De priesters:de zonen van Jedaja, en wel het huis van Jesua: negenhonderd drieënzeventig;
40. de zonen van Immer: duizend tweeënvijftig;