Oude Testament

Nieuwe Testament

Nehemia 6:3-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. Toen zond ik tot hen boden met het antwoord: Ik ben bezig een groot werk te doen en kan niet komen. Waarom zou het werk stil liggen, doordat ik het verliet en tot u kwam?

4. Zij zonden viermaal zulk een boodschap tot mij, en ik gaf hun steeds op dezelfde wijze antwoord.

5. Toen zond Sanballat op dezelfde wijze voor de vijfde maal zijn knecht tot mij met een open brief in zijn hand.

6. Daarin stond geschreven: Onder de volken gaat een gerucht en Gesem bevestigt het, dat gij en de Joden van plan zijt in opstand te komen; daarom zijt gij bezig de muur te herbouwen, en gij wilt volgens dat zeggen hun koning worden.

7. Zelfs hebt gij profeten aangesteld, om over u in Jeruzalem uit te roepen: Er is een koning in Juda! Nu dan, dergelijke dingen zullen de koning ter ore komen; kom dan nu, laten wij samen beraadslagen.

8. Doch ik zond hem het antwoord: Er is van zulke dingen, als gij noemt, niets geschied, maar gij verzint ze zelf.

9. Want zij allen trachtten ons bevreesd te maken, daar zij dachten: Hun handen zullen dan het werk nalaten, zodat het niet gedaan wordt. – Nu dan, sterk mijn handen!

10. Toen ik in het huis van Semaja, de zoon van Delaja, de zoon van Mehetabel, gekomen was, – deze nu was verhinderd – zeide hij: Wij moeten samen naar het huis Gods gaan, binnen de tempel, en dan de deuren van de tempel sluiten, want zij komen om u te doden, ja vannacht nog komen zij om u te doden.

11. Maar ik zeide: Zou een man als ik vluchten? Hoe kan iemand als ik de tempel binnengaan en in leven blijven? Ik ga niet!

12. Want ik merkte duidelijk, dat God hem niet gezonden had, maar hij had die profetie over mij gesproken, omdat Tobia en Sanballat hem omgekocht hadden.

13. Daartoe was hij omgekocht, dat ik bevreesd zou worden en, door iets dergelijks te doen, zou zondigen; dan zou het hun stof gegeven hebben tot een kwaad gerucht teneinde een smaad op mij te werpen. –

Lees verder hoofdstuk Nehemia 6