1. Er ontstond nu een groot geroep van het volk met hun vrouwen tegen hun Joodse volksgenoten.
2. Er waren er, die zeiden: Onze zonen en onze dochters zijn talrijk, en wij willen koren hebben om te eten en te leven.
3. Ook waren er, die zeiden: Onze velden, onze wijngaarden en onze huizen hebben wij moeten verpanden om in de honger koren te hebben.
4. Dan waren er, die zeiden: Wij hebben geld voor de belasting van de koning geleend op onze velden en wijngaarden.