Oude Testament

Nieuwe Testament

Nehemia 4:11-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. Onze tegenstanders echter zeiden: Zij zullen niets merken noch gewaarworden, totdat wij in hun midden komen, hen doden en het werk stopzetten.

12. Toen de Joden die bij hen woonden, het ons wel tienmaal kwamen zeggen, uit al de plaatsen die onze zijde kozen,

13. liet ik, op de laagst gelegen gedeelten van het terrein achter de muur, het volk zich, naar hun geslachten geordend, opstellen met hun zwaarden, speren en bogen.

14. Ik zag toe, en stond op en zeide tot de edelen, de leiders en het overige volk: Vreest toch niet voor hen; denkt aan de grote en geduchte Here en strijdt voor uw broeders, uw zonen en uw dochters, uw vrouwen en uw huizen.

15. Toen nu onze vijanden gehoord hadden, dat wij op de hoogte gekomen waren en dat God hun plan verijdeld had, konden wij allen terugkeren naar de muur, ieder tot zijn werk.

16. En sinds die dag deed de ene helft van mijn knechten het werk en de andere helft droeg de speren, de schilden, de bogen en de pantsers, terwijl de oversten achter het gehele huis Juda stonden,

17. dat aan de muur bouwde. De lastdragers verrichtten hun arbeid zo, dat zij met de ene hand het werk deden en met de andere hand de werpspies vasthielden;

18. de bouwers hadden ieder zijn zwaard aan de heup gegord, terwijl zij aan het bouwen waren. De hoornblazer stond naast mij.

19. En ik zeide tot de edelen, de leiders en het overige volk: Het werk is groot en uitgebreid en wij zijn langs de muur verspreid, ver van elkander.

20. Op de plaats, vanwaar gij het hoorngeschal hoort, moet gij u bij ons verzamelen. Onze God zal voor ons strijden.

21. Wij waren dan bezig met het werk, terwijl de helft der mannen de speren hield, van het aanbreken van de dageraad tot aan het opkomen der sterren.

Lees verder hoofdstuk Nehemia 4