Oude Testament

Nieuwe Testament

Nehemia 3:21-32 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

21. Verderop herstelde Meremot, de zoon van Uria, de zoon van Hakkos, een volgend stuk, van de ingang van het huis van Eljasib tot aan het einde van het huis van Eljasib.

22. Verderop waren bezig de priesters, de mannen van de Streek.

23. Verderop waren bezig Benjamin en Chassub tegenover hun huis. Verderop was bezig Azarja, de zoon van Maäseja, de zoon van Ananja, naast zijn huis.

24. Verderop herstelde Binnuï, de zoon van Chenadad, een volgend stuk, van het huis van Azarja tot aan de Punt en tot aan de hoek.

25. Palal, de zoon van Uzai, (was bezig) tegenover de Punt en de hoge toren, die uitspringt uit het huis des konings, bij de gevangenhof. Verderop (was bezig) Pedaja, de zoon van Paros –

26. de tempelhorigen woonden op de Ofel – tot bij de Waterpoort aan de oostzijde, en de uitspringende toren.

27. Verderop herstelden de Tekoïeten een volgend stuk van bij de grote uitspringende toren tot aan de muur van de Ofel.

28. Vanaf de Paardenpoort waren de priesters bezig, ieder tegenover zijn huis.

29. Verderop was bezig Sadok, de zoon van Immer, tegenover zijn huis. Verderop weer was bezig Semaja, de zoon van Sekanja, de wachter van de Oostpoort.

30. Verderop herstelden Chananja, de zoon van Selemja, en Chanun, de zesde zoon van Salaf, een volgend stuk. Verderop was bezig Mesullam, de zoon van Berekja, tegenover zijn kamer.

31. Verderop was bezig Malkia, de goudsmid, tot aan het huis der tempelhorigen en der handelaren, tegenover de Wachtpoort en tot de bovenzaal aan de hoek.

32. En tussen de bovenzaal aan de hoek en de Schaapspoort waren de goudsmeden en de handelaars met het herstellingswerk bezig.

Lees verder hoofdstuk Nehemia 3