Oude Testament

Nieuwe Testament

Nehemia 2:16-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

16. De leiders nu wisten niet, waarheen ik gegaan was en wat ik gedaan had; want aan de Joden, de priesters, de edelen, de leiders en de overige beambten, had ik het tot nog toe niet verteld.

17. Toen zeide ik tot hen: Gij ziet de rampspoed, waarin wij verkeren, dat Jeruzalem verwoest is en zijn poorten met vuur verbrand zijn. Komt, laat ons de muur van Jeruzalem herbouwen, zodat wij niet langer een voorwerp van smaad zijn.

18. Toen ik hun meedeelde, dat de hand mijns Gods goed over mij geweest was, eveneens, hoe de koning tot mij gesproken had, zeiden zij: Wij zullen ons tot de herbouw gereedmaken. En met krachtige hand vatten zij het goede werk aan.

19. Toen de Choroniet Sanballat en de Ammonitische slaaf Tobia en de Arabier Gesem het hoorden, bespotten en verachtten zij ons en zeiden: Wat doet gij daar? Komt gij tegen de koning in opstand?

20. Maar ik diende hen van antwoord en zeide tot hen: De God des hemels, Hij zal het ons doen gelukken, en wij, zijn knechten, zullen ons gereedmaken en bouwen; gij echter hebt deel noch recht noch gedachtenis in Jeruzalem.

Lees verder hoofdstuk Nehemia 2