Oude Testament

Nieuwe Testament

Nehemia 13:13-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. Ik belastte met de zorg over de voorraadkamers de priester Selemja, de schriftgeleerde Sadok en van de Levieten Pedaja; en onder hun leiding stond Chanan, de zoon van Zakkur, de zoon van Mattanja. Want zij werden betrouwbaar geacht, en het was hun taak, aan hun broeders uit te delen.

14. Gedenk mij, mijn God, hierom en wis de weldaden niet uit, die ik aan het huis van mijn God en aan zijn instellingen bewezen heb.

15. In die dagen zag ik in Juda mensen, die wijnpersen traden op de sabbat en vrachten koren binnenhaalden en op ezels laadden, alsook wijn, druiven en vijgen en allerlei last, en deze op de sabbatdag naar Jeruzalem brachten. Ik gaf een waarschuwing, toen zij levensmiddelen verkochten.

16. De Tyriërs die daar woonden, brachten vis en allerlei koopwaar en verkochten ze op de sabbat aan de Judeeërs, zelfs in Jeruzalem.

17. Toen onderhield ik de edelen van Juda hierover en zeide tot hen: Wat doet gij daar voor slechts, dat gij de sabbatdag ontheiligt?

18. Hebben ook uw vaderen niet zo gedaan en heeft onze God niet daarom al deze rampspoed over ons en over deze stad gebracht? Zult gij nu nog heviger toorngloed over Israël brengen door de sabbat te ontheiligen?

19. Zodra het dan in de poorten van Jeruzalem donker werd, vóór de sabbat, sloot men op mijn bevel de deuren, en ik beval, dat men ze niet zou openen tot na de sabbat. En ik stelde enige van mijn knechten bij de poorten op, – er zou geen vracht op de sabbatdag binnenkomen.

20. Toen overnachtten de handelaars en de verkopers van allerlei koopwaar een en andermaal buiten Jeruzalem.

Lees verder hoofdstuk Nehemia 13