Oude Testament

Nieuwe Testament

Nehemia 12:31-47 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

31. Toen liet ik de oversten van Juda de muur beklimmen en stelde twee grote zangkoren op om in optocht voort te trekken; één naar rechts over de muur in de richting van de Aspoort.

32. Daarachter gingen Hosaäja, en de helft der oversten van Juda;

33. en Azarja, Ezra en Mesullam;

34. Jehuda, Benjamin, Semaja en Jirmeja;

35. en van de priesterzonen, met trompetten: Zekarja, de zoon van Jonatan, de zoon van Semaja, de zoon van Mattanja, de zoon van Micha, de zoon van Zakkur, de zoon van Asaf;

36. en zijn broeders: Semaja, Azarel, Milalai, Gilalai, Maäi, Netanel, Juda en Chanani, met de muziekinstrumenten van David, de man Gods. De schriftgeleerde Ezra ging voor hen uit.

37. Langs de Bronpoort beklommen zij, recht tegenover zich, de treden van de stad Davids, waar de muur omhoog gaat, langs het paleis van David, en zij trokken tot aan de Waterpoort in het oosten.

38. Het tweede zangkoor, dat in tegenovergestelde richting ging en dat ik met de helft van het volk volgde, (trok) over de muur langs de Bakoventoren tot aan de brede muur,

39. langs de Efraïmpoort, de Oude Poort en de Vispoort, en langs de Chananeltoren en de Meatoren tot de Schaapspoort; zij bleven staan bij de Gevangenpoort.

40. Toen stelden de beide zangkoren zich in het huis Gods op; ook ik en de helft der leiders met mij

41. en de priesters Eljakim, Maäseja, Minjamin, Michaja, Eljoënai, Zekarja en Chananja, met trompetten;

42. voorts Maäseja, Semaja, Elazar, Uzzi, Jochanan, Malkia, Elam en Ezer. En de zangers lieten zich horen onder leiding van Jizrachja.

43. Men bracht op die dag talrijke offers; en men verheugde zich, want God had hen verheugd met grote vreugde; ook de vrouwen en de kinderen verheugden zich, zodat de vreugde van Jeruzalem van verre gehoord werd.

44. Te dien dage werden er mannen aangesteld over de kamers voor de voorraden, voor de heffingen, voor de eerstelingen en voor de tienden, om daarin bijeen te zamelen, naar verhouding van de akkers der steden, de wettelijke bijdragen voor de priesters en voor de Levieten; want Juda verheugde zich over de dienstdoende priesters en Levieten.

45. Zij droegen immers zorg voor de dienst van hun God en voor de reinigingen; evenzo de zangers en de poortwachters, overeenkomstig het gebod van David en zijn zoon Salomo.

46. Want in de dagen van David en Asaf, in de tijd van weleer, ligt de oorsprong van de zangers, van het loflied en de lofzangen aan God.

47. Geheel Israël gaf in de dagen van Zerubbabel en in de dagen van Nehemia de bijdragen voor de zangers en voor de poortwachters, naar de behoeften van elke dag; zij schonken heilige gaven aan de Levieten, en de Levieten schonken ze aan de zonen van Aäron.

Lees verder hoofdstuk Nehemia 12