Oude Testament

Nieuwe Testament

Nehemia 12:29-40 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

29. en uit Bet-Haggilgal en de velden van Geba en Azmawet; want de zangers hadden zich dorpen gebouwd rondom Jeruzalem.

30. En de priesters en de Levieten reinigden zich en zij reinigden het volk, de poorten en de muur.

31. Toen liet ik de oversten van Juda de muur beklimmen en stelde twee grote zangkoren op om in optocht voort te trekken; één naar rechts over de muur in de richting van de Aspoort.

32. Daarachter gingen Hosaäja, en de helft der oversten van Juda;

33. en Azarja, Ezra en Mesullam;

34. Jehuda, Benjamin, Semaja en Jirmeja;

35. en van de priesterzonen, met trompetten: Zekarja, de zoon van Jonatan, de zoon van Semaja, de zoon van Mattanja, de zoon van Micha, de zoon van Zakkur, de zoon van Asaf;

36. en zijn broeders: Semaja, Azarel, Milalai, Gilalai, Maäi, Netanel, Juda en Chanani, met de muziekinstrumenten van David, de man Gods. De schriftgeleerde Ezra ging voor hen uit.

37. Langs de Bronpoort beklommen zij, recht tegenover zich, de treden van de stad Davids, waar de muur omhoog gaat, langs het paleis van David, en zij trokken tot aan de Waterpoort in het oosten.

38. Het tweede zangkoor, dat in tegenovergestelde richting ging en dat ik met de helft van het volk volgde, (trok) over de muur langs de Bakoventoren tot aan de brede muur,

39. langs de Efraïmpoort, de Oude Poort en de Vispoort, en langs de Chananeltoren en de Meatoren tot de Schaapspoort; zij bleven staan bij de Gevangenpoort.

40. Toen stelden de beide zangkoren zich in het huis Gods op; ook ik en de helft der leiders met mij

Lees verder hoofdstuk Nehemia 12