Oude Testament

Nieuwe Testament

Nehemia 12:24-31 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

24. De hoofden der Levieten waren: Chasabja, Serebja, en Jesua, de zoon van Kadmiël; hun broeders, die tegenover hen stonden, om, afdeling naast afdeling, overeenkomstig het gebod van David, de man Gods, lof en prijs aan te heffen, waren:

25. Mattanja, Bakbukja en Obadja. Poortwachters waren Mesullam, Talmon en Akkub, die de wacht hielden bij de voorraadkamers der poorten.

26. Zij waren tijdgenoten van Jojakim, de zoon van Jesua, de zoon van Josadak, van de landvoogd Nehemia en van de priester-schriftgeleerde Ezra.

27. Bij de inwijding van Jeruzalems muur riep men de Levieten uit al hun woonplaatsen op en deed hen naar Jeruzalem komen, om de feestelijke inwijding te verrichten, met lofzangen en liederen bij cimbalen, harpen en citers.

28. De zangers nu kwamen bijeen zowel uit de omstreken van Jeruzalem als uit de dorpen der Netofatieten,

29. en uit Bet-Haggilgal en de velden van Geba en Azmawet; want de zangers hadden zich dorpen gebouwd rondom Jeruzalem.

30. En de priesters en de Levieten reinigden zich en zij reinigden het volk, de poorten en de muur.

31. Toen liet ik de oversten van Juda de muur beklimmen en stelde twee grote zangkoren op om in optocht voort te trekken; één naar rechts over de muur in de richting van de Aspoort.

Lees verder hoofdstuk Nehemia 12