Oude Testament

Nieuwe Testament

Nehemia 12:1-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Dit zijn de priesters en de Levieten die met Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, en Jesua opgetrokken zijn: Seraja, Jirmeja, Ezra,

2. Amarja, Malluk, Chattus,

3. Sekanja, Rechum, Meremot,

4. Iddo, Ginnetoi, Abia,

5. Miamin, Maädja, Bilga,

6. Semaja, Jojarib, Jedaja,

7. Sallu, Amok, Chilkia en Jedaja. Dit waren de hoofden der priesters en hun broeders in de dagen van Jesua.

8. En de Levieten waren: Jesua, Binnuï, Kadmiël, Serebja, Jehuda en Mattanja. Hij en zijn broeders hadden de leiding over de zangkoren.

9. Bakbukja en Unni, hun broeders, stonden bij de diensten tegenover hen.

10. Jesua nu verwekte Jojakim; Jojakim verwekte Eljasib; Eljasib verwekte Jojada;

11. Jojada verwekte Jonatan; Jonatan verwekte Jaddua.

12. In de dagen van Jojakim waren priesters – familiehoofden –: van Seraja: Meraja; van Jirmeja: Chananja;

13. van Ezra: Mesullam; van Amarja: Jochanan;

14. van Meliku: Jonatan; van Sebanja: Josef;

Lees verder hoofdstuk Nehemia 12