Oude Testament

Nieuwe Testament

Nehemia 10:11-29 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. Micha, Rechob, Chasabja,

12. Zakkur, Serebja, Sebanja,

13. Hodia, Bani en Beninu.

14. De hoofden van het volk: Paros, Pachat-Moab, Elam, Zattu, Bani,

15. Bunni, Azgad, Bebai,

16. Adonia, Bigwai, Adin,

17. Ater, Chizkia, Azzur,

18. Hodia, Chasum, Besai,

19. Charif, Anatot, Nebai,

20. Magpias, Mesullam, Chezir,

21. Mesezabel, Sadok, Jaddua,

22. Pelatja, Chanan, Anaja,

23. Hosea, Chananja, Chassub,

24. Halloches, Pilcha, Sobek,

25. Rechum, Chasabna, Maäseja,

26. Achia, Chanan, Anan,

27. Malluk, Charim en Baäna.

28. En het overige volk, de priesters, de Levieten, de poortwachters, de zangers, de tempelhorigen en al wie zich van de volken der landen had afgescheiden om de wet Gods te onderhouden, hun vrouwen, hun zonen en hun dochters, al wie tot de jaren des onderscheids gekomen was,

29. sloten zich aan bij hun broeders, hun voornaamsten, en verplichtten zich onder zelfvervloeking en onder ede, om te wandelen naar de wet van God, die door de dienst van Mozes, de knecht Gods, gegeven was, en om naarstig te onderhouden al de geboden, verordeningen en inzettingen van de Here, onze Here.

Lees verder hoofdstuk Nehemia 10