Oude Testament

Nieuwe Testament

Micha 4:7-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. En Ik zal het kreupele stellen tot een overblijfsel en het verdrevene tot een machtig volk, en de Here zal Koning over hen zijn op de berg Sion, van nu aan tot in eeuwigheid.

8. En gij, Migdal-Eder, Ofel der dochter Sions, tot u zal genaken en komen de heerschappij van voorheen, het koningschap der dochter van Jeruzalem.

9. Nu, waarom schreeuwt gij zo luide? Is er geen koning bij u? Of is uw raadsman omgekomen, dat weeën als van een barende u hebben aangegrepen?

10. Krimp ineen en schreeuw het uit, dochter Sions, als een barende; want thans zult gij uittrekken uit de stad en verblijven op het veld, en gij zult naar Babel komen. Daar zult gij bevrijd worden; daar zal de Here u verlossen uit de macht van uw vijanden.

11. Wel zijn nu vele volkeren tegen u vergaderd, die zeggen: Zij worde ontwijd, en mogen onze ogen zich aan Sion verlustigen!

12. Maar zij kennen de gedachten des Heren niet en verstaan zijn raadslag niet, dat Hij hen verzamelt als schoven op de dorsvloer.

13. Sta op en dors, gij dochter Sions; want Ik zal uw hoorn van ijzer maken en uw hoeven van koper, en gij zult vele volkeren verbrijzelen en gij zult hun onrechtmatig gewin door de ban aan de Here wijden, en hun vermogen aan de Here der ganse aarde.

Lees verder hoofdstuk Micha 4