Oude Testament

Nieuwe Testament

Micha 2:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Wee hun die ongerechtigheid bedenken en kwaad smeden op hun legersteden, die het uitvoeren bij het morgenlicht, omdat het in de macht van hun hand is.

2. Begeren zij akkers, zij roven die, en huizen, zij nemen die. Zo verdrukken zij de man en zijn huis, de mens en zijn erfdeel.

3. Daarom, zo zegt de Here, zie Ik ga tegen dit geslacht een kwaad bedenken, waaruit gij uw halzen niet zult trekken en waarbij gij niet rechtop zult gaan, want het zal een boze tijd zijn.

4. Te dien dage zal men over u een spreuk aanheffen en weeklagend een klaagzang zingen: Het is gedaan, zal men zeggen, te enen male zijn wij vernietigd. Het erfdeel van mijn volk doet Hij in vreemde handen overgaan. Hoe ontneemt Hij het mij! Aan de afvalligen deelt Hij onze akkers uit.

5. Daarom zult gij niemand hebben, die volgens het lot het meetsnoer uitwerpt in de gemeente des Heren.

6. Profeteert niet, profeteren zij, men mag hiervan niet profeteren. Er komt geen eind aan de beschimpingen.

7. Mag dat gezegd worden, huis Jakobs, is de Here zo kort van geduld, is dit zijn handelwijze? Zijn mijn woorden niet vriendelijk jegens de oprechte van wandel?

8. Doch sedert lang treedt mijn volk als vijand op; gij rukt de mantel weg van het kleed bij argeloze voorbijgangers, afkerig van strijd.

9. De vrouwen onder mijn volk verdrijft gij uit de woning van haar geluk, van haar kinderen neemt gij mijn heerlijkheid weg, voor immer.

Lees verder hoofdstuk Micha 2