Oude Testament

Nieuwe Testament

Micha 1:4-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. De bergen versmelten onder Hem en de dalen splijten, als was voor het vuur, als water dat afgutst van een helling.

5. Om Jakobs overtreding is dit alles en om de zonden van het huis Israëls. Wat is Jakobs overtreding? Is het niet Samaria? En wat (de zonde van) Juda’s hoogten? Is het niet Jeruzalem?

6. Daarom zal Ik Samaria maken tot een puinhoop op het veld, tot een oord om wijngaarden te planten; Ik zal zijn stenen in het dal nederstorten en zijn fundamenten blootleggen.

7. Al zijn gesneden beelden zullen stukgeslagen worden, en al zijn wijgeschenken met vuur verbrand worden, en al zijn afgodsbeelden zal Ik te gruizel slaan, want van hoerenloon heeft het ze bijeengebracht en zij zullen weder tot hoerenloon worden.

8. Hierover wil ik weeklagen en jammeren, wil ik barrevoets gaan en naakt, zal ik jammerklachten uitstoten als de jakhalzen en rouwkreten als de struisvogels,

9. omdat zijn wonden ongeneeslijk zijn, omdat het tot Juda is doorgedrongen, en reikt tot de poort van mijn volk, tot Jeruzalem.

10. Verkondigt het niet te Gat, weent er zelfs niet! Wentel u binnen Afra in het stof.

11. Trek voorbij, bevolking van Safir, in smadelijke naaktheid. De bevolking van Saänan waagt zich niet naar buiten. Het geweeklaag van Bet-Haësel belet u daar te blijven,

12. want de bevolking van Marot beeft van angst om het goede; want onheil is van de Here nedergedaald tot de poort van Jeruzalem.

13. Span de rossen voor de wagen, bevolking van Lakis. Het begin der zonde is zij voor Sions dochter; immers in u zijn Israëls overtredingen gevonden.

Lees verder hoofdstuk Micha 1