Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 8:17-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

17. Maar de stier met zijn huid, zijn vlees en zijn mest verbrandde hij met vuur buiten de legerplaats, zoals de Here Mozes geboden had.

18. Daarop bracht hij de ram van het brandoffer nader, en Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van de ram, en hij slachtte die,

19. en Mozes sprengde het bloed rondom tegen het altaar.

20. De ram verdeelde hij in stukken, en Mozes deed de kop, de stukken en het vet in rook opgaan.

21. De ingewanden echter en de onderschenkels wies hij met water, en Mozes deed de gehele ram op het altaar in rook opgaan; het was een brandoffer tot een liefelijke reuk, een vuuroffer was het voor de Here, zoals de Here Mozes geboden had.

22. Nu bracht hij de tweede ram, de ram ter inwijding, nader, en Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van de ram.

23. En hij slachtte die, en Mozes nam een deel van het bloed en streek het aan Aärons rechter oorlel, aan zijn rechterduim en aan zijn rechter grote teen.

24. En hij deed de zonen van Aäron naderen en Mozes streek het bloed aan hun rechter oorlel en aan hun rechterduim en aan hun rechter grote teen, en Mozes sprengde het bloed rondom tegen het altaar.

25. En hij nam het vet, de vetstaart, al het vet dat op de ingewanden ligt, het aanhangsel aan de lever, de beide nieren en het vet daaraan en de rechterschenkel.

26. En uit de korf met ongezuurde broden, die voor het aangezicht des Heren stond, nam hij één ongezuurd brood, één geoliede broodkoek en één dunne koek, legde die op de vetdelen en op de rechterschenkel,

27. en legde dat alles op de handen van Aäron en van zijn zonen en bewoog dat als een beweegoffer voor het aangezicht des Heren.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 8