Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 27:21-34 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

21. maar de akker zal, wanneer die in het jubeljaar vrijkomt, de Here heilig zijn, gelijk een akker, die onder de ban ligt; de priester zal hem in bezit hebben.

22. En indien hij een akker, die hij gekocht heeft, die niet tot zijn grondbezit behoorde, de Here heiligt,

23. zal de priester hem het bedrag van de geschatte waarde tot het jubeljaar berekenen, en hij zal deze geschatte waarde op die dag geven, als iets heiligs voor de Here.

24. In het jubeljaar komt die akker terug aan hem van wie hij hem gekocht heeft, aan hem die het land oorspronkelijk in bezit had.

25. En al de geschatte waarde zal naar de heilige sikkel zijn: twintig gera zal die sikkel zijn.

26. Het eerstgeborene echter, dat als eerstgeborene de Here toebehoort onder het vee, zal niemand heiligen, hetzij een rund, hetzij een stuk kleinvee, het is van de Here.

27. Maar indien het van een stuk onrein vee is, dan zal men het naar de geschatte waarde loskopen en het vijfde deel daarvan erbij voegen, en indien het niet gelost wordt, dan zal het verkocht worden naar de geschatte waarde.

28. Niets echter van hetgeen iemand de Here door de ban wijdt, uit al wat hij bezit, van mens of vee, of zijn grondbezit, zal verkocht worden of gelost: alles wat onder de ban ligt, dat is allerheiligst voor de Here.

29. Niets, dat met de ban geslagen is, dat door de ban getroffen is onder de mensen, kan losgekocht worden; het zal zeker ter dood gebracht worden.

30. Ook is alle tiende van het land, van het zaad des lands, van de vrucht van het geboomte, van de Here; het is de Here heilig.

31. Maar indien iemand toch van zijn tiende zal willen lossen, dan zal hij het vijfde deel daarvan erbij voegen.

32. En alle tienden van runderen of kleinvee, al wat onder de staf doorgaat, het tiende daarvan zal de Here heilig zijn.

33. Men zal niet onderzoeken, of het goed of slecht is, en men zal het niet verruilen; indien men het toch verruilt, dan zal dit zowel als het verruilde de Here heilig zijn; het zal niet gelost worden.

34. Dit zijn de geboden, die de Here Mozes gegeven heeft voor de Israëlieten op de berg Sinai.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 27