Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 26:40-46 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

40. Maar belijden zij hun ongerechtigheid en die hunner vaderen, in de ontrouw waarmede zij tegen Mij ontrouw zijn geweest, en ook dat zij zich tegen Mij verzet hebben, –

41. ook Ik verzette Mij tegen hen en bracht hen in het land hunner vijanden – of vernedert zich dan hun onbesneden hart en boeten zij dan hun ongerechtigheid,

42. dan zal Ik mijn verbond met Jakob gedenken; ook mijn verbond met Isaak en ook mijn verbond met Abraham zal Ik gedenken, en Ik zal het land gedenken.

43. Maar het land zal door hen verlaten worden en het zal zijn sabbatsjaren vergoed krijgen, terwijl het verwoest ligt zonder hen, en zij zullen hun ongerechtigheid boeten, omdat, ja, omdat zij mijn verordeningen versmaadden en van mijn inzettingen een afkeer hadden.

44. Maar ook zelfs, wanneer zij in het land hunner vijanden zijn, versmaad Ik hen niet en heb Ik geen afkeer van hen, zodat Ik hen zou vernietigen en mijn verbond met hen verbreken: want Ik ben de Here, hun God.

45. Maar Ik zal hun ten goede gedenken het verbond met hun voorvaderen, die Ik voor de ogen der volken uit het land Egypte heb geleid, om hun tot een God te zijn. Ik ben de Here.

46. Dit zijn de inzettingen en verordeningen en wetten, die de Here gegeven heeft tussen Zich en de Israëlieten op de berg Sinai, door de dienst van Mozes.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 26