Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 26:2-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

2. Mijn sabbatten zult gij houden en mijn heiligdom ontzien, Ik ben de Here.

3. Indien gij in mijn inzettingen wandelt en mijn geboden nauwgezet in acht neemt,

4. dan zal Ik u te rechter tijd uw regens geven, zodat het land zijn opbrengst geeft en het geboomte des velds zijn vrucht draagt;

5. de dorstijd zal bij u duren tot de wijnoogst, en de wijnoogst tot de zaaitijd; gij zult uw brood eten tot verzadiging en veilig in uw land wonen.

6. En Ik zal vrede in het land geven, zodat gij nederliggen zult, zonder dat iemand u opschrikt; Ik zal de wilde dieren uit het land uitroeien, en het zwaard zal uw land niet teisteren.

7. En gij zult uw vijanden vervolgen, en zij zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen.

8. Vijf van u zullen honderd achtervolgen, en honderd van u zullen tienduizend achtervolgen, en uw vijanden zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen.

9. En Ik zal Mij tot u wenden, u vruchtbaar doen zijn en u talrijk maken, en Ik zal mijn verbond met u bevestigen.

10. En gij zult het overjarige, dat overgebleven is, eten, en het overjarige zult gij vóór het nieuwe moeten wegdoen.

11. En Ik zal mijn tabernakel in uw midden zetten, en Ik zal geen afkeer van u hebben,

12. maar Ik zal in uw midden wandelen en u tot een God zijn en gij zult Mij tot een volk zijn.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 26