Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 25:29-40 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

29. Wanneer iemand een woonhuis verkoopt in een ommuurde stad, dan zal het recht van lossing duren tot er een jaar na de verkoop verstreken is; een jaar zal het recht van lossing duren.

30. Maar indien het niet gelost is, voordat een vol jaar verstreken is, dan komt dat huis, dat in een ommuurde stad stond, voorgoed aan hem die het gekocht heeft, in zijn geslacht: in het jubeljaar zal het niet vrijkomen.

31. De huizen echter in de dorpen, waar geen muur om is, zullen bij het akkerland gerekend worden, daarvoor zal wel recht van lossing zijn en in het jubeljaar zullen zij vrijkomen.

32. En aangaande de steden der Levieten, de huizen der steden, die zij in bezit hebben – de Levieten zullen een altoosdurend recht van lossing hebben.

33. Als iemand van de Levieten het inlost, dan zal het verkochte huis, in de stad van zijn bezit, in het jubeljaar vrijkomen; want de huizen van de steden der Levieten zijn hun bezit in het midden van de Israëlieten.

34. En het weideland bij hun steden zal niet verkocht worden, want dat is hun altoosdurend bezit.

35. Wanneer uw broeder verarmt en zich bij u niet meer staande kan houden, dan zult gij hem – vreemdeling en bijwoner – ondersteunen, opdat hij bij u in het leven blijve.

36. Gij zult geen rente of winst van hem nemen, maar gij zult voor uw God vrezen, opdat uw broeder bij u in het leven blijve.

37. Gij zult hem uw geld niet op rente geven noch uw voedsel tegen winst.

38. Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte heb geleid, om u het land Kanaän te geven, opdat Ik u tot een God zou zijn.

39. Wanneer uw broeder verarmt bij u en zich aan u verkoopt, dan zult gij hem geen slavenarbeid laten verrichten.

40. Als een dagloner, als een bijwoner zal hij bij u zijn; tot het jubeljaar zal hij bij u arbeiden.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 25