Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 25:1-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. En de Here sprak tot Mozes op de berg Sinai:

2. Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer gij in het land komt, dat Ik u geef, dan zal het land rusten, een sabbat voor de Here.

3. Zes jaar zult gij uw akker bezaaien en zes jaar zult gij uw wijngaard snoeien, en de opbrengst daarvan inzamelen,

4. maar in het zevende jaar zal het land een volkomen sabbat hebben, een sabbat voor de Here: uw akker zult gij niet bezaaien en uw wijngaard niet snoeien.

5. Wat vanzelf opkomt van uw oogst, zult gij niet inoogsten en de druiven van uw ongesnoeide wijnstok zult gij niet inzamelen; het zal een jaar van rust voor het land zijn.

6. De sabbatopbrengst van het land zal u tot voedsel zijn: u en uw slaaf en uw slavin, uw dagloner en uw bijwoner, die bij u vertoeven.

7. Ook voor uw vee en voor het gedierte, dat in uw land is, zal de gehele opbrengst daarvan tot voedsel zijn.

8. Voorts zult gij u zeven jaarsabbatten tellen, zevenmaal zeven jaren; zodat de dagen van de zeven jaarsabbatten negenenveertig jaren zijn.

9. Dan zult gij bazuingeschal doen rondgaan in de zevende maand op de tiende van de maand; op de Verzoendag zult gij de bazuin doen rondgaan door uw ganse land.

10. Gij zult het vijftigste jaar heiligen en vrijheid in het land afkondigen voor al zijn bewoners, een jubeljaar zal het voor u zijn, dan zal ieder van u tot zijn bezitting en tot zijn geslacht terugkeren.

11. Een jubeljaar zal dit vijftigste jaar voor u zijn, dan zult gij niet zaaien, en wat dan vanzelf opkomt zult gij niet oogsten en dan zult gij de ongesnoeide wijnstok niet aflezen.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 25