Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 24:11-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. En de zoon van de Israëlitische vrouw lasterde de Naam en vloekte; toen brachten zij hem tot Mozes. De naam nu van zijn moeder was Selomit, de dochter van Dibri, van de stam Dan.

12. En zij zetten hem in verzekerde bewaring in afwachting van een beslissing op grond van een uitspraak des Heren.

13. Toen sprak de Here tot Mozes:

14. Breng de vloeker buiten de legerplaats, en allen die het gehoord hebben, zullen hun handen op zijn hoofd leggen, daarna zal de gehele vergadering hem stenigen.

15. En tot de Israëlieten zult gij zeggen: Een ieder, die zijn God vloekt, zal zijn zonde dragen.

16. Wie de Naam des Heren lastert, zal zeker ter dood gebracht worden: de gehele vergadering zal hem stenigen: zowel een vreemdeling als een geboren Israëliet, zal, wanneer hij de Naam lastert, ter dood gebracht worden.

17. Ook wanneer iemand enig mens doodslaat, zal hij zeker ter dood gebracht worden.

18. Maar wie een stuk vee doodt, zal dat vergoeden: stuk voor stuk.

19. En wanneer iemand zijn volksgenoot lichamelijk letsel toebrengt, dan zal hem evenzo gedaan worden als hij gedaan heeft:

20. breuk voor breuk, oog voor oog, tand voor tand; hetzelfde letsel, dat hij een mens heeft toegebracht, zal hem toegebracht worden.

21. En wie een beest doodslaat, zal het vergoeden, maar wie een mens doodslaat, zal ter dood gebracht worden.

22. Enerlei recht zult gij hebben; de vreemdeling zij gelijk de geboren Israëliet, want Ik ben de Here, uw God.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 24