Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 22:23-33 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

23. Maar een rund of schaap met te lange of te korte leden, dat moogt gij als vrijwillig offer toebereiden, maar als gelofte zal het niet welgevallig zijn.

24. Wat echter door kneuzen, stoten, uitrukken of snijden verminkt is, zult gij de Here niet offeren; dat zult gij in uw land niet doen.

25. Ook uit de hand van een vreemdeling zult gij niets van dat alles uw God als spijze offeren, want zij zijn geschonden, er is een gebrek aan; het zal u niet welgevallig doen zijn.

26. En de Here sprak tot Mozes:

27. Wanneer een rund of schaap of geit geboren wordt, dan zal dat zeven dagen bij zijn moeder blijven, maar van de achtste dag af en daarna zal het als een gave de Here ten vuuroffer welgevallig zijn.

28. Een rund of een stuk kleinvee zult gij niet tegelijk met zijn jong op één dag slachten.

29. En wanneer gij de Here een lofoffer slacht, zult gij het zo slachten, dat gij welgevallen vindt.

30. Op dezelfde dag zal het gegeten worden; niets moogt gij daarvan overlaten tot de morgen: Ik ben de Here.

31. Neemt dan mijn geboden nauwgezet in acht: Ik ben de Here.

32. En ontheiligt mijn heilige naam niet, zodat Ik geheiligd worde in het midden der Israëlieten: Ik ben de Here, die u heilig,

33. die u uit het land Egypte deed trekken, opdat Ik u tot een God zou zijn: Ik ben de Here.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 22