Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 2:7-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. Indien uw offergave een spijsoffer uit de pan is, dan zal het van fijn meel met olie bereid worden.

8. En gij zult het spijsoffer, dat hieruit bereid is, de Here brengen; men zal het tot de priester brengen en deze zal het naar het altaar dragen.

9. En de priester zal het gedenkoffer van het spijsoffer opheffen en het op het altaar in rook doen opgaan, als een vuuroffer tot een liefelijke reuk voor de Here.

10. En wat overblijft van het spijsoffer, is voor Aäron en zijn zonen, als het allerheiligste van de vuuroffers des Heren.

11. Geen spijsoffer, dat gij de Here brengt, zal gezuurd bereid worden, want van zuurdeeg noch honig zult gij iets als een vuuroffer voor de Here in rook doen opgaan.

12. Als offergave der eerstelingen zult gij ze de Here brengen, maar zij zullen niet tot een liefelijke reuk op het altaar komen.

13. En elke offergave van uw spijsoffer zult gij zouten, gij zult het zout van het verbond uws Gods aan uw spijsoffer niet laten ontbreken; bij al uw offergaven zult gij zout voegen.

14. Indien gij de Here een spijsoffer der eerste vruchten zult brengen, dan zult gij in het vuur geroosterde aren, fijngewreven graankorrels, als spijsoffer uwer eerste vruchten brengen.

15. Gij zult daar olie bij doen en wierook daarop leggen; het is een spijsoffer.

16. En de priester zal een deel van het fijngewrevene en van de olie, met al de daarbij behorende wierook, als gedenkoffer in rook doen opgaan, als een vuuroffer voor de Here.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 2