Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 2:1-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Wanneer iemand de Here een offergave van spijsoffer brengen wil, dan zal zijn offergave bestaan uit fijn meel, en hij zal olie daarop gieten en wierook daarbij doen.

2. En hij zal het tot de zonen van Aäron, de priesters, brengen; hij zal een handvol fijn meel en olie daarvan nemen met al de daarbij behorende wierook, en de priester zal dat als gedenkoffer op het altaar in rook doen opgaan, als een vuuroffer tot een liefelijke reuk voor de Here.

3. En wat overblijft van het spijsoffer, is voor Aäron en zijn zonen, als het allerheiligste van de vuuroffers des Heren.

4. Wanneer gij als offergave van spijsoffer een baksel uit de oven zult brengen, dan zal het uit fijn meel bestaan: ongezuurde koeken, met olie aangemaakt, en ongezuurde, dunne koeken, met olie bestreken.

5. Indien uw offergave een spijsoffer van de bakplaat is, dan zal het van fijn meel, aangemaakt met olie, en ongezuurd zijn.

6. Men zal het in stukken breken en gij zult olie daarop gieten; het is een spijsoffer.

7. Indien uw offergave een spijsoffer uit de pan is, dan zal het van fijn meel met olie bereid worden.

8. En gij zult het spijsoffer, dat hieruit bereid is, de Here brengen; men zal het tot de priester brengen en deze zal het naar het altaar dragen.

9. En de priester zal het gedenkoffer van het spijsoffer opheffen en het op het altaar in rook doen opgaan, als een vuuroffer tot een liefelijke reuk voor de Here.

10. En wat overblijft van het spijsoffer, is voor Aäron en zijn zonen, als het allerheiligste van de vuuroffers des Heren.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 2