Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 19:5-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. En wanneer gij de Here een vredeoffer offert, zult gij het zo offeren, dat gij Hem welgevallig zijt.

6. Het zal gegeten worden op de dag dat gij het offert, en op de volgende dag, maar wat tot de derde dag overblijft, zal met vuur verbrand worden.

7. Indien het dan toch op de derde dag gegeten wordt, zal het iets verfoeilijks wezen, het zal niet welgevallig zijn.

8. Wie het eet, zal zijn ongerechtigheid dragen, omdat hij het heilige des Heren ontwijd heeft; zo iemand zal uit zijn volksgenoten worden uitgeroeid.

9. Wanneer gij de oogst van uw land binnenhaalt, zult gij de rand van uw veld niet geheel afmaaien, en wat nog is blijven liggen van uw oogst, zult gij niet oplezen.

10. Ook zult gij uw wijngaard niet afzoeken en het afgevallene van uw wijngaard niet oplezen; dit zult gij voor de armen en de vreemdelingen laten liggen: Ik ben de Here, uw God.

11. Gij zult niet stelen, gij zult niet liegen en gij zult elkander niet bedriegen.

12. Gij zult bij mijn naam niet vals zweren en zo de naam van uw God ontheiligen: Ik ben de Here.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 19