Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 16:1-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Na de dood van de beide zonen van Aäron, die gestorven waren, toen zij voor het aangezicht des Heren waren genaderd, sprak de Here tot Mozes.

2. De Here nu zeide tot Mozes: Spreek tot uw broeder Aäron, dat hij niet te allen tijde kome in het heiligdom binnen het voorhangsel voor het verzoendeksel dat op de ark ligt, opdat hij niet sterve; want in de wolk verschijn Ik boven het verzoendeksel.

3. Slechts op deze wijze zal Aäron het heiligdom binnengaan: met een jonge stier ten zondoffer en een ram ten brandoffer.

4. Het heilige linnen onderkleed zal hij aantrekken en een linnen broek zal over zijn vlees zijn en met een linnen gordel zal hij zich omgorden en een linnen tulband zal hij zich ombinden; dit zijn heilige klederen, die hij zal aantrekken, nadat hij zijn lichaam in water gebaad heeft.

5. En van de vergadering der Israëlieten zal hij twee geitebokken ten zondoffer en één ram ten brandoffer nemen.

6. Dan zal Aäron de stier van zijn eigen zondoffer brengen en verzoening doen voor zich en zijn huis.

7. Hij zal de twee bokken nemen en ze voor het aangezicht des Heren stellen bij de ingang van de tent der samenkomst,

8. en Aäron zal over de beide bokken het lot werpen; één lot voor de Here, en één lot voor Azazel.

9. Dan zal Aäron de bok waarop het lot voor de Here gevallen is, brengen en hem ten zondoffer bereiden.

10. Maar de bok waarop het lot voor Azazel gevallen is, zal men levend voor het aangezicht des Heren stellen, om daarmee verzoening te doen, door hem voor Azazel de woestijn in te zenden.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 16