Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 11:7-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. Ook het zwijn, omdat het wel gespleten hoeven, ja zelfs geheel doorkloofde hoeven heeft, maar niet herkauwt; onrein zal het voor u zijn.

8. Van hun vlees zult gij niet eten en hun aas zult gij niet aanraken; onrein zullen die voor u zijn.

9. Dit moogt gij eten van al wat in het water leeft: al wat vinnen en schubben heeft, in het water, in de zeeën en in de stromen, dat moogt gij eten.

10. Maar al wat geen vinnen of schubben heeft, in de zeeën en de stromen, onder al wat in het water wemelt en onder alle levende wezens die in het water zijn, dat zal u een gruwel wezen.

11. Ja, een gruwel zullen zij u zijn; van hun vlees zult gij niet eten en hun aas zult gij verafschuwen.

12. Alles in het water, dat geen vinnen of schubben heeft, dat zal u een gruwel zijn.

13. Deze zult gij verafschuwen onder de vogels, – zij mogen niet gegeten worden, een gruwel zijn zij –: de arend, de lammergier en de zeearend,

14. de wouw en alle soorten gieren,

15. alle soorten raven,

16. de struisvogel, de katuil en de meeuw en alle soorten sperwers,

17. de steenuil, de aalscholver en de oehoe,

18. de witte uil, de pelikaan, de aasgier

19. en de ooievaar, alle soorten reigers, de hop en de vleermuis.

20. Alle wemelend gedierte met vleugels, dat op vier poten gaat – dat zal u een gruwel zijn.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 11