Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 11:27-40 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

27. Ook alle zoolgangers onder al de viervoetige dieren zullen u onrein zijn: ieder die hun aas aanraakt, zal onrein zijn tot de avond.

28. En hij die hun aas opneemt, zal zijn klederen wassen en onrein zijn tot de avond; onrein zullen zij u zijn.

29. Dit zal u het onreine zijn onder het wemelend gedierte dat op de grond wemelt: de mol, de muis en alle soorten padden;

30. en de egel, de waraan en de hagedis, de slak en het kameleon.

31. Deze zullen u onrein zijn onder al het wemelend gedierte. Ieder die ze aanraakt, als zij dood zijn, zal onrein zijn tot de avond.

32. En alles waarop zulk een dier valt, als het dood is, zal onrein zijn; elk houten vat of kledingstuk of vel of zak, elk gebruiksvoorwerp, zal in het water gelegd worden en onrein zijn tot de avond; dan zal het rein zijn.

33. En elk aarden vat, waarin zulk een dier valt – alles wat daarin is, zal onrein zijn, en gij zult het stuk breken.

34. Alle voedsel dat gegeten mag worden, waarop water komt, zal onrein zijn; en alle drank die gedronken mag worden, zal in al zulk vaatwerk onrein zijn.

35. En alles waarop zulk aas valt, zal onrein zijn: de oven en de bakpan zullen gebroken worden, onrein zijn zij en onrein zullen zij u zijn;

36. een bron echter of een put, een vergaarbak van water, zal rein zijn; maar die zulk aas aanraakt, zal onrein zijn.

37. En wanneer zulk aas valt op enig zaaizaad dat uitgezaaid zal worden, dan zal dit rein blijven.

38. Maar wanneer water op dat zaad gedaan is en er valt zulk aas op, dan zal het u onrein zijn.

39. Wanneer een van de dieren die u tot spijze zijn, sterft, dan zal hij die zijn aas aanraakt, onrein zijn tot de avond.

40. En hij die van zijn aas eet, zal zijn klederen wassen en onrein zijn tot de avond; ook hij die zijn aas opneemt, zal zijn klederen wassen en onrein zijn tot de avond.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 11