Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 11:18-35 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

18. de witte uil, de pelikaan, de aasgier

19. en de ooievaar, alle soorten reigers, de hop en de vleermuis.

20. Alle wemelend gedierte met vleugels, dat op vier poten gaat – dat zal u een gruwel zijn.

21. Deze echter moogt gij eten van al het wemelend gedierte met vleugels, dat op vier poten gaat: die boven zijn voeten dijen heeft om daarmee over de grond te springen.

22. Deze moogt gij daarvan eten: alle soorten sprinkhanen, alle soorten treksprinkhanen, alle soorten veldsprinkhanen en alle soorten kleine treksprinkhanen.

23. Maar alle wemelend gedierte met vleugels, dat vier poten heeft, dat zal u een gruwel zijn.

24. Aan deze verontreinigt gij u; ieder die hun aas aanraakt, zal onrein zijn tot de avond,

25. en ieder die van hun aas opneemt, zal zijn klederen wassen en onrein zijn tot de avond.

26. Alle dieren die gespleten hoeven hebben, maar niet geheel doorkloofde hoeven, en die niet herkauwen, zullen u onrein zijn; ieder die ze aanraakt, zal onrein zijn.

27. Ook alle zoolgangers onder al de viervoetige dieren zullen u onrein zijn: ieder die hun aas aanraakt, zal onrein zijn tot de avond.

28. En hij die hun aas opneemt, zal zijn klederen wassen en onrein zijn tot de avond; onrein zullen zij u zijn.

29. Dit zal u het onreine zijn onder het wemelend gedierte dat op de grond wemelt: de mol, de muis en alle soorten padden;

30. en de egel, de waraan en de hagedis, de slak en het kameleon.

31. Deze zullen u onrein zijn onder al het wemelend gedierte. Ieder die ze aanraakt, als zij dood zijn, zal onrein zijn tot de avond.

32. En alles waarop zulk een dier valt, als het dood is, zal onrein zijn; elk houten vat of kledingstuk of vel of zak, elk gebruiksvoorwerp, zal in het water gelegd worden en onrein zijn tot de avond; dan zal het rein zijn.

33. En elk aarden vat, waarin zulk een dier valt – alles wat daarin is, zal onrein zijn, en gij zult het stuk breken.

34. Alle voedsel dat gegeten mag worden, waarop water komt, zal onrein zijn; en alle drank die gedronken mag worden, zal in al zulk vaatwerk onrein zijn.

35. En alles waarop zulk aas valt, zal onrein zijn: de oven en de bakpan zullen gebroken worden, onrein zijn zij en onrein zullen zij u zijn;

Lees verder hoofdstuk Leviticus 11