Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 1:8-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. En de zonen van Aäron, de priesters, zullen de delen, de kop en het vet, schikken op het hout dat op het vuur op het altaar ligt.

9. En de ingewanden en de onderschenkels ervan zal men met water wassen, en de priester zal alles op het altaar in rook doen opgaan als een brandoffer, een vuuroffer tot een liefelijke reuk voor de Here.

10. Indien zijn offergave een brandoffer van kleinvee is, van schapen of van geiten, dan zal hij een gaaf dier van het mannelijk geslacht brengen.

11. Hij zal het aan de noordzijde van het altaar slachten voor het aangezicht des Heren; de zonen van Aäron, de priesters, zullen het bloed rondom op het altaar sprengen.

12. Dan zal hij het in stukken verdelen, en de priester zal die, met de kop en het vet, schikken op het hout dat op het vuur op het altaar ligt.

13. De ingewanden en onderschenkels zal hij met water wassen en de priester zal alles brengen en het in rook doen opgaan op het altaar; het is een brandoffer, een vuuroffer tot een liefelijke reuk voor de Here.

14. Indien zijn offergave voor de Here een brandoffer van gevogelte is, dan zal hij zijn offergave brengen van tortelduiven of van jonge duiven.

15. De priester zal die op het altaar brengen en de kop afknijpen en ze op het altaar in rook doen opgaan; en het bloed zal tegen de zijde van het altaar worden uitgedrukt.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 1