Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 1:8-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. En de zonen van Aäron, de priesters, zullen de delen, de kop en het vet, schikken op het hout dat op het vuur op het altaar ligt.

9. En de ingewanden en de onderschenkels ervan zal men met water wassen, en de priester zal alles op het altaar in rook doen opgaan als een brandoffer, een vuuroffer tot een liefelijke reuk voor de Here.

10. Indien zijn offergave een brandoffer van kleinvee is, van schapen of van geiten, dan zal hij een gaaf dier van het mannelijk geslacht brengen.

11. Hij zal het aan de noordzijde van het altaar slachten voor het aangezicht des Heren; de zonen van Aäron, de priesters, zullen het bloed rondom op het altaar sprengen.

12. Dan zal hij het in stukken verdelen, en de priester zal die, met de kop en het vet, schikken op het hout dat op het vuur op het altaar ligt.

13. De ingewanden en onderschenkels zal hij met water wassen en de priester zal alles brengen en het in rook doen opgaan op het altaar; het is een brandoffer, een vuuroffer tot een liefelijke reuk voor de Here.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 1