Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 1:4-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. Dan zal hij zijn hand op de kop van het brandoffer leggen; zo zal het, hem ten goede, welgevallig zijn, om over hem verzoening te doen.

5. Vervolgens zal hij het rund voor het aangezicht des Heren slachten, en de zonen van Aäron, de priesters, zullen het bloed brengen en dat sprengen rondom op het altaar, dat bij de ingang van de tent der samenkomst staat.

6. Daarna zal hij het brandoffer de huid aftrekken en het in stukken verdelen.

7. Dan zullen de zonen van de priester Aäron vuur op het altaar leggen en stukken hout op het vuur schikken.

8. En de zonen van Aäron, de priesters, zullen de delen, de kop en het vet, schikken op het hout dat op het vuur op het altaar ligt.

9. En de ingewanden en de onderschenkels ervan zal men met water wassen, en de priester zal alles op het altaar in rook doen opgaan als een brandoffer, een vuuroffer tot een liefelijke reuk voor de Here.

10. Indien zijn offergave een brandoffer van kleinvee is, van schapen of van geiten, dan zal hij een gaaf dier van het mannelijk geslacht brengen.

11. Hij zal het aan de noordzijde van het altaar slachten voor het aangezicht des Heren; de zonen van Aäron, de priesters, zullen het bloed rondom op het altaar sprengen.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 1