Oude Testament

Nieuwe Testament

Klaagliederen 2:3-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. In zijn brandende toorn heeft Hij afgehouwenalle hoornen van Israël.Hij heeft zijn rechterhand teruggetrokkenbij de nadering van de vijand;ja, tegen Jakob is Hij ontbrand als een vlammend vuur,dat rondom verteert.

4. Hij heeft zijn boog gespannen als een vijand,zijn rechterhand opgeheven als een tegenstander;Hij heeft gedoodal wat een lust der ogen was;in de tent van de dochter van Sionheeft Hij zijn grimmigheid uitgegoten als vuur.

5. De Here is als een vijand geworden.Hij heeft Israël verslonden,al zijn paleizen vernietigd,zijn vestingen vernield,en bij de dochter van Juda vermenigvuldigdgeklag en geklaag.

6. Hij heeft zijn tent omvergehaald als ware het een omheining,zijn plaats van samenkomst heeft Hij vernield.De Here heeft in Sion doen vergetenfeestgetij en sabbat,en in zijn grimmige toorn versmaadkoning en priester.

7. De Here heeft zijn altaar verworpen,zijn heiligdom ontwijd,Hij heeft overgegeven in de macht van de vijandde muren van haar paleizen.Zij hebben in het huis des Heren getierdals op een feestdag.

8. De Here had besloten te verwoestende muur van Sions dochter.Hij spande het meetsnoer en weerhieldzijn hand niet van vernietiging.Voormuur en wal dompelde Hij in rouw,tezamen zakten zij ineen.

9. Haar poorten zijn in de aarde verzonken,haar grendels heeft Hij vernield en verbroken;haar koning en haar vorsten bevinden zich onder de volken,wetsonderricht is er niet meer;ook vinden haar profetengeen gezicht bij de Here.

10. Zwijgend zitten ter aardede oudsten der dochter van Sion;stof hebben zij op hun hoofd gestrooid,met rouwgewaad zich omgord.Het hoofd buigen naar de aardede jonkvrouwen van Jeruzalem.

11. Mijn ogen zijn verteerd door tranen,mijn binnenste is vol onrust,mijn hartebloed is ter aarde uitgestortom de ondergang van de dochter mijns volks,omdat kinderen en zuigelingen versmachtenop de pleinen der stad.

12. Aan hun moeders vragen zij:waar is koren en wijn?terwijl zij versmachten, als verslagenen,op de pleinen der stad,terwijl hun leven wegvlietaan de borst van hun moeders.

13. Wat zal ik u voorhouden, waarmee u vergelijken,o dochter van Jeruzalem?Wat met u gelijkstellen om u te troosten,o jonkvrouw, dochter van Sion?Want groot als de zee is uw breuk;wie kan u genezing brengen?

14. Uw profeten hebben voor u geschouwdwat ijdel was en hol,zij hebben uw ongerechtigheid niet onthuldom uw lot nog te keren,zij hebben voor u orakels geschouwd,ijdel en misleidend.

15. Over u slaan de handen in elkaarallen die voorbijtrekken,zij fluiten en schudden hun hoofdover de dochter van Jeruzalem:is dit de stad, die genoemd werdde volmaakte in schoonheid,de vreugde der ganse aarde?

16. Tegen u sperren honend de mond openal uw vijanden,zij fluiten en knersen de tanden,zij zeggen: wij hebben haar vernietigd,ja, dit is de dag, waarop wij gehoopt hebben,wij beleven, wij aanschouwen hem.

17. De Here heeft volvoerd wat Hij Zich had voorgenomen,Hij heeft in vervulling doen gaan, wat Hij gesproken heeft,wat Hij sinds de dagen van weleer heeft bevolen;meedogenloos heeft Hij terneergeworpen,Hij heeft de vijand over u vrolijk gemaakt,de hoorn uwer tegenstanders verhoogd.

Lees verder hoofdstuk Klaagliederen 2