Oude Testament

Nieuwe Testament

Jozua 6:5-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. Wanneer men op de ramshoorn de toon aanhoudt en gij het geluid van de hoorn verneemt, dan moet het gehele volk een luid gejuich aanheffen en de stadsmuur zal ineenstorten en het volk moet daarop klimmen, ieder recht voor zich uit.

6. Toen riep Jozua, de zoon van Nun, de priesters en zeide tot hen: Neemt de ark des verbonds op en laten zeven priesters zeven ramshorens dragen voor de ark des Heren uit.

7. En tot het volk zeide hij: Trekt voort en gaat om de stad heen en laten de gewapenden vóór de ark des Heren uit trekken.

8. Zodra Jozua tot het volk gesproken had, trokken de zeven priesters, die de zeven ramshorens voor het aangezicht des Heren droegen, voort en bliezen op de horens, terwijl de ark van het verbond des Heren hen volgde.

9. En de gewapenden gingen voor de priesters uit, die de horens bliezen, en de achterhoede kwam achter de ark aan, terwijl er voortdurend op de hoorn geblazen werd.

10. Jozua nu had het volk bevolen: Gij zult niet juichen en uw stem niet laten horen, ja, laat er geen woord uit uw mond uitgaan tot op de dag, dat ik u zeg: Juicht! – dan moet gij juichen.

11. Dus trok de ark des Heren om de stad, éénmaal rondgaande. Daarop kwamen zij in de legerplaats en overnachtten in de legerplaats.

12. En Jozua stond des morgens vroeg op en de priesters namen de ark des Heren op.

13. De zeven priesters nu, die de zeven ramshorens voor de ark des Heren uit droegen, gingen heen en bliezen al gaande op de horens, en de gewapenden gingen voor hen uit en de achterhoede kwam achter de ark des Heren aan, terwijl er voortdurend op de hoorn geblazen werd.

14. Dus trokken zij op de tweede dag éénmaal om de stad heen en keerden terug in de legerplaats. Aldus deden zij zes dagen.

15. Op de zevende dag echter stonden zij vroeg op, zodra de dageraad gekomen was, en trokken op dezelfde wijze zevenmaal om de stad heen; alleen op die dag trokken zij zevenmaal om de stad heen.

16. Toen de priesters bij de zevende maal op de horens bliezen, zeide Jozua tot het volk: Juicht, want de Here heeft u de stad gegeven!

17. Doch de stad en al wat erin is, zal door de ban de Here gewijd zijn; alleen de hoer Rachab zal in leven blijven, zij en allen die met haar in het huis zijn, omdat zij de boden die wij uitgezonden hadden, heeft verborgen.

Lees verder hoofdstuk Jozua 6