Oude Testament

Nieuwe Testament

Jozua 6:1-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Intussen had Jericho de poort gesloten; het was volkomen gesloten voor de Israëlieten; niemand kon daar uit of in gaan.

2. En de Here sprak tot Jozua: Zie, Ik geef Jericho met zijn koning, de krachtige helden, in uw macht.

3. Gij moet om de stad heen trekken, terwijl alle krijgslieden éénmaal om de stad heen gaan;

4. zó moet gij zes dagen doen, terwijl zeven priesters zeven ramshorens voor de ark uit dragen. Maar op de zevende dag moet gij zevenmaal om de stad heen trekken en de priesters zullen op de horens blazen.

5. Wanneer men op de ramshoorn de toon aanhoudt en gij het geluid van de hoorn verneemt, dan moet het gehele volk een luid gejuich aanheffen en de stadsmuur zal ineenstorten en het volk moet daarop klimmen, ieder recht voor zich uit.

6. Toen riep Jozua, de zoon van Nun, de priesters en zeide tot hen: Neemt de ark des verbonds op en laten zeven priesters zeven ramshorens dragen voor de ark des Heren uit.

7. En tot het volk zeide hij: Trekt voort en gaat om de stad heen en laten de gewapenden vóór de ark des Heren uit trekken.

8. Zodra Jozua tot het volk gesproken had, trokken de zeven priesters, die de zeven ramshorens voor het aangezicht des Heren droegen, voort en bliezen op de horens, terwijl de ark van het verbond des Heren hen volgde.

9. En de gewapenden gingen voor de priesters uit, die de horens bliezen, en de achterhoede kwam achter de ark aan, terwijl er voortdurend op de hoorn geblazen werd.

10. Jozua nu had het volk bevolen: Gij zult niet juichen en uw stem niet laten horen, ja, laat er geen woord uit uw mond uitgaan tot op de dag, dat ik u zeg: Juicht! – dan moet gij juichen.

11. Dus trok de ark des Heren om de stad, éénmaal rondgaande. Daarop kwamen zij in de legerplaats en overnachtten in de legerplaats.

Lees verder hoofdstuk Jozua 6