Oude Testament

Nieuwe Testament

Jozua 4:2-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

2. Neemt u uit het volk twaalf mannen, uit elke stam één man, en beveelt hun:

3. Neemt twaalf stenen op, hier midden uit de Jordaan, van de plaats waar de voeten der priesters onbeweeglijk staan, brengt ze met u naar de overzijde en legt ze in het kwartier, waar gij deze nacht zult doorbrengen.

4. Toen riep Jozua de twaalf mannen, die hij uit de Israëlieten had aangesteld, uit elke stam één man,

5. en Jozua zeide tot hen: Trekt over, vóór de ark van de Here, uw God, naar het midden van de Jordaan, en heft u ieder één steen op de schouder, naar het getal van de stammen der Israëlieten,

6. opdat dit een teken onder u zij. Wanneer uw kinderen later vragen: Wat hebben deze stenen voor u te betekenen?

7. dan zult gij tot hen zeggen: Dat de wateren van de Jordaan afgesneden werden voor de ark van het verbond des Heren; toen deze door de Jordaan trok, werden de wateren van de Jordaan afgesneden; daarom zullen deze stenen voor de Israëlieten tot een gedenkteken zijn voor altoos.

8. De Israëlieten nu deden, zoals Jozua bevolen had. Zij lichtten twaalf stenen midden uit de Jordaan, zoals de Here tot Jozua gesproken had, naar het getal van de stammen der Israëlieten, en brachten ze met zich naar het nachtkwartier, waar zij ze neerlegden.

9. Ook richtte Jozua twaalf stenen op midden in de Jordaan, op de plaats, waar de voeten der priesters die de ark des verbonds droegen, hadden gestaan; en zij zijn daar tot op de huidige dag.

10. De priesters nu, die de ark droegen, bleven midden in de Jordaan staan, totdat alles volbracht was, wat de Here Jozua bevolen had tot het volk te spreken, naar alles wat Mozes Jozua geboden had; en het volk trok met haast over.

11. Toen het gehele volk de overtocht volbracht had, trok de ark des Heren over en de priesters, voor de ogen van het volk.

12. Ook trokken de Rubenieten, de Gadieten en de halve stam Manasse over, ten strijde toegerust, aan de spits der Israëlieten, zoals Mozes tot hen gesproken had,

Lees verder hoofdstuk Jozua 4