Oude Testament

Nieuwe Testament

Jozua 4:13-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. ongeveer veertigduizend tot de strijd gewapenden; voor het aangezicht des Heren trokken zij over ten strijde, naar de vlakten van Jericho.

14. Te dien dage heeft de Here Jozua groot gemaakt in de ogen van geheel Israël, zodat zij hem vreesden, zoals zij Mozes gevreesd hadden al de dagen van zijn leven.

15. En de Here zeide tot Jozua:

16. Beveel de priesters die de ark der getuigenis dragen, uit de Jordaan op te klimmen.

17. En Jozua beval de priesters: Klimt op uit de Jordaan.

18. Toen dan de priesters die de ark van het verbond des Heren droegen, uit het midden van de Jordaan opklommen, hadden de voetzolen der priesters zich nauwelijks losgemaakt en het droge betreden, of de wateren van de Jordaan keerden terug naar hun plaats en stroomden als tevoren langs zijn gehele oever.

19. Het volk nu is uit de Jordaan opgeklommen op de tiende der eerste maand en zij legerden zich te Gilgal, aan de oostelijke grens van Jericho.

20. Die twaalf stenen, welke men uit de Jordaan genomen had, richtte Jozua te Gilgal op.

21. En hij zeide tot de Israëlieten: Wanneer uw kinderen later hun vaders vragen: Wat betekenen deze stenen?

22. dan zult gij uw kinderen aldus inlichten: Op het droge is Israël hier door de Jordaan getrokken,

23. omdat de Here, uw God, de wateren van de Jordaan voor u heeft doen opdrogen, totdat gij erdoor getrokken waart, zoals de Here, uw God, gedaan heeft met de Schelfzee, die Hij voor ons heeft doen opdrogen, totdat wij erdoor getrokken waren,

24. opdat alle volken der aarde zouden weten, dat de hand des Heren sterk is, en zij de Here, uw God, al de dagen zouden vrezen.

Lees verder hoofdstuk Jozua 4