Oude Testament

Nieuwe Testament

Jozua 24:9-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. Toen maakte Balak, de zoon van Sippor, de koning van Moab, zich op en streed tegen Israël. Hij ontbood Bileam, de zoon van Beor, om u te vervloeken.

10. Maar Ik wilde naar Bileam niet horen, zodat hij u integendeel gezegend heeft. Zo redde Ik u uit zijn macht.

11. Nadat gij de Jordaan overgestoken en bij Jericho gekomen waart, streden tegen u de burgers van Jericho, de Amorieten, de Perizzieten, de Kanaänieten, de Hethieten, de Girgasieten, de Chiwwieten en de Jebusieten, maar Ik gaf hen in uw macht.

12. Toen zond Ik hoornaars voor u heen, en deze dreven hen voor u uit, zoals de twee koningen der Amorieten; waarlijk niet door uw zwaard, noch door uw boog.

13. Zo gaf Ik u een land waarvoor gij niet gezwoegd hebt, en steden die gij niet gebouwd hebt, en waarin gij toch woont; en gij eet van wijngaarden en olijfbomen die gij niet geplant hebt.

14. Welnu, vreest dan de Here en dient Hem oprecht en getrouw; doet weg de goden die uw vaderen gediend hebben aan de overzijde der Rivier en in Egypte, en dient de Here.

15. Maar indien het kwaad is in uw ogen, de Here te dienen, kiest dan heden, wie gij dienen zult: òf de goden die uw vaderen aan de overzijde der Rivier gediend hebben, òf de goden der Amorieten, in wier land gij woont. Maar ik en mijn huis, wij zullen de Here dienen!

16. Toen antwoordde het volk en zeide: Het zij verre van ons, de Here te verlaten en andere goden te dienen.

17. Want de Here is onze God. Hij is het, die ons en onze vaderen uit het land Egypte heeft gevoerd, uit het diensthuis, en die voor onze eigen ogen deze grote tekenen gedaan heeft, en ons behoed heeft op heel de weg die wij gingen, en onder alle volken door wier midden wij trokken.

18. De Here dreef alle volken en de Amorieten, de bewoners van dit land, voor ons uit. Ook wij zullen de Here dienen, want Hij is onze God.

19. Doch Jozua zeide tot het volk: Gij zult niet in staat zijn de Here te dienen, want Hij is een heilig God. Hij is een naijverig God. Hij zal uw overtreding en uw zonden niet vergeven.

20. Wanneer gij de Here verlaat en vreemde goden dient, dan zal Hij Zich omwenden, u kwaad doen en verdelgen, nadat Hij u heeft welgedaan.

21. Het volk zeide echter tot Jozua: Neen, maar de Here zullen wij dienen.

22. Daarop zeide Jozua tot het volk: Gij zijt getuigen tegen uzelf, dat gij u de Here verkoren hebt, om Hem te dienen. Toen zeiden zij: Wij zijn getuigen!

23. Nu dan, doet de vreemde goden weg, die in uw midden zijn, en neigt uw harten tot de Here, de God van Israël.

24. En het volk zeide tot Jozua: De Here, onze God, zullen wij dienen, en naar zijn stem zullen wij horen.

Lees verder hoofdstuk Jozua 24