Oude Testament

Nieuwe Testament

Jozua 24:25-30 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

25. Te dien dage sloot Jozua een verbond met het volk en stelde inzetting en recht voor hen vast te Sichem.

26. Jozua schreef deze dingen in het wetboek Gods, en hij nam een grote steen en richtte die aldaar op, onder de terebint, op de heilige plaats des Heren.

27. En Jozua zeide tot het gehele volk: Zie, deze steen zal tegen ons tot getuige zijn, want hij heeft al de woorden des Heren gehoord, die Hij tot ons gesproken heeft. Daarom zal hij tot getuige tegen u zijn, opdat gij uw God niet verloochent.

28. Daarop liet Jozua het volk gaan, een ieder naar zijn erfdeel.

29. Het geschiedde na deze gebeurtenissen, dat Jozua, de zoon van Nun, de knecht des Heren, stierf, honderd en tien jaar oud.

30. En men begroef hem binnen het gebied van zijn erfdeel, te Timnat-Serach op het gebergte van Efraïm, ten noorden van de berg Gaäs.

Lees verder hoofdstuk Jozua 24