Oude Testament

Nieuwe Testament

Jozua 21:4-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. Het lot nu kwam te voorschijn voor de geslachten der Kehatieten. Onder de Levieten verkregen de zonen van de priester Aäron door het lot, uit de stam Juda, uit de stam Simeon en uit de stam Benjamin, dertien steden.

5. De overige Kehatieten verkregen door het lot uit de geslachten van de stam Efraïm, uit de stam Dan en uit de halve stam Manasse, tien steden.

6. De Gersonieten verkregen door het lot uit de geslachten van de stam Issakar, van de stam Aser, van de stam Naftali en van de halve stam Manasse in Basan, dertien steden.

7. De Merarieten verkregen naar hun geslachten uit de stam Ruben, uit de stam Gad en uit de stam Zebulon, twaalf steden.

8. De Israëlieten gaven aan de Levieten deze steden en haar weidegronden door het lot, zoals de Here door Mozes geboden had.

9. Zij gaven uit de stam der Judeeërs en uit de stam der Simeonieten deze steden, die men met name noemde:

10. aan de Aäronieten, uit de geslachten der Kehatieten, behorende bij de Levieten, gaf men, daar het eerste lot op hen viel:

11. Kirjat-Arba, – deze Arba is de vader van Anok – dat is Hebron, op het gebergte van Juda, en zijn omliggende weidegronden;

12. maar het akkerland van die stad en haar dorpen hadden zij aan Kaleb, de zoon van Jefunne, in bezit gegeven.

13. Aan de zonen van de priester Aäron gaven zij Hebron, de vrijstad voor de doodslager, en haar weidegronden, Libna en zijn weidegronden,

Lees verder hoofdstuk Jozua 21