Oude Testament

Nieuwe Testament

Jozua 21:31-43 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

31. Chelkat en zijn weidegronden, en Rechob en zijn weidegronden: vier steden.

32. En uit de stam Naftali: Kedes, de vrijstad voor de doodslager, in Galilea, en haar weidegronden, Chammot-Dor en zijn weidegronden, en Kartan en zijn weidegronden: drie steden.

33. In het geheel verkregen de Gersonieten naar hun geslachten dertien steden en haar weidegronden.

34. Wat betreft de geslachten der Merarieten, de overige Levieten, zij verkregen uit de stam Zebulon: Jokneam en zijn weidegronden, Karta en zijn weidegronden,

35. Dimna en zijn weidegronden, Nahalal en zijn weidegronden: vier steden.

36. En uit de stam Ruben: Beser en zijn weidegronden, Jasa en zijn weidegronden,

37. Kedemot en zijn weidegronden, en Mefaät en zijn weidegronden: vier steden.

38. Voorts uit de stam Gad: Ramot, de vrijstad voor de doodslager, in Gilead, en haar weidegronden, Machanaïm en zijn weidegronden,

39. Chesbon en zijn weidegronden, Jazer en zijn weidegronden: in het geheel vier steden.

40. Al deze steden verkregen de Merarieten naar hun geslachten, die nog overgebleven waren van de geslachten der Levieten. Door het lot vielen hun twaalf steden toe.

41. In het geheel waren de steden der Levieten in het midden van de bezitting der Israëlieten achtenveertig in getal, en haar weidegronden.

42. Deze steden bestonden telkens uit een stad en de omliggende weidegronden, zo was het met al deze steden.

43. Zo heeft de Here aan Israël het gehele land gegeven, dat Hij gezworen had hun vaderen te zullen geven; zij namen het in bezit en gingen er wonen.

Lees verder hoofdstuk Jozua 21