Oude Testament

Nieuwe Testament

Jozua 20:5-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. Wanneer dan de bloedwreker hem vervolgt, zullen zij de doodslager niet aan hem uitleveren, omdat hij zijn naaste onvoorbedacht heeft gedood, zonder dat hij tevoren haat tegen hem koesterde.

6. Hij zal dan in die stad blijven wonen, totdat hij voor de gemeente zal terechtstaan; (of) tot de dood van de hogepriester, die er in die dagen zal zijn. Dan zal de doodslager mogen teruggaan naar zijn stad en naar zijn huis, naar de stad, waaruit hij gevlucht was.

7. Toen heiligden zij Kedes in Galilea, op het gebergte van Naftali, en Sichem, op het gebergte van Efraïm, en Kirjat-Arba, dat is Hebron, op het gebergte van Juda.

8. En aan de overzijde van de Jordaan, oostwaarts van Jericho, wezen zij Beser aan, in de woestijn, op de hoogvlakte, uit de stam Ruben; en Ramot in Gilead uit de stam Gad, en Golan in Basan uit de stam Manasse.

9. Dit waren de steden, die voor alle Israëlieten en voor de in hun midden vertoevende vreemdelingen aangewezen werden, opdat iedereen, die iemand zonder opzet gedood had, daarheen zou kunnen vluchten en niet door de hand van de bloedwreker zou sterven, voordat hij voor de gemeente zou hebben terechtgestaan.

Lees verder hoofdstuk Jozua 20